Over de vier seizoenen: lente, zomer, herfst en winter en over de vasten

De wisseling van de seizoenen hangt voornamelijk af van de Zon. Haar nadering maakt het warm, haar toeven in onze nabijheid maakt het droog, haar wegtrekken maakt het koud en haar toeven ver van ons af maakt het vochtig. De afstand die zij tot ons heeft, dichtbij, ver, dan wel daartussen, maakt dat wij vier seizoenen onderscheiden: lente, zomer, herfst en winter.

Een seizoen is de tijd waarin de zon een vierde deel van de Dierenriem, te beginnen bij een solstitium of een equinox, doorloopt. Het woord lente, ver, heet afgeleid te zijn van vireo, groen zijn, omdat dan alle dingen groeien en bloeien. Zomer, aestas, zou komen van aestus, dat is hitte. Herfst, autumnus, van de augmentatio, de vermeerdering van de goede dingen van het jaar, of van autumnus, wat hetzelfde is als ziekmakend of stormachtig. En dat is een koud en droog jaargetijde. Winter, hyems(1) zou komen van ήμι, wat helft betekent. Het gewone volk verdeelt het jaar in winter en zomer en noemt de winter, ruim genomen, de helft van het jaar. Door de kwaliteiten van deze vier jaargetijden worden de vier windstreken van de wereld, de vier voornaamste winden, de vier elementen, de vier lichaamsvochten en de vier leeftijdsperioden van de mens in hun samenstel gevormd, zoals uit onderstaande tabel duidelijk wordt:

  Warm en droog Warm en vochtig Koud en vochtig Koud en droog
Windstreken Oosten Zuiden Westen Noorden
Voorn. winden Eurus Auster Zephyrus Boreas
Elementen Vuur Lucht Water Aarde
Jaargetijden Zomer Lente Winter Herfst
4 lichaamsvochten Gele gal Bloed Slijm Zwarte gal
4 leeftijdsperioden Jeugd Adolescentie Volwassenheid Ouderdom

Over de natuur van de overige winden zult u kunnen oordelen uit de verwantschap die zij hebben met de voornaamste winden. Daarover gaan de volgende verzen:

De Vulturnus en de Subsolanus zijn kameraden van de Eurus,
De Africus en de Notus zijn verwant met de Auster.
De Corus en de Favonius volgen de Zephyr.
De Circius en de Aquilo vormen het gezelschap van de Boreas.

Het begin en het eind van de vier jaargetijden, als we rekenen zoals de Kerk doet, staan in de volgende verzen:

De lente moet gegeven worden aan Petrus, de zomer volgt daarna.
Urbanus zal deze geven, Symphorianus de herfst,
Het feest van Clemens is het begin van de winter.(2)

Volgens de astronomen worden deze jaargetijden begrensd door de vier kwartcirkels van de Dierenriem:

De Ram is het begin van de Dierenriem, de lente en het jaar,
De Kreeft van de zomer, de zwevende Weegschaal van de herfst.
De regenrijke winter begint het laatst, uit de Steenbok.

En in welke maanden en op de hoeveelste dag zij het begin hebben, staat in het volgende vers:

Vanaf midden Maart regeert de lente, Juni de zomer,
September heeft de herfst en December het wintertij.

De zomer en de herfst hebben 91 dagen, de winter echter 92, wegens de extra dag boven de 52 weken, die aan December is toegewezen. De lente heeft 92 dagen in een schrikkeljaar, anders 91, zoals de zomer en de herfst. Als in de geciteerde verzen aan enig jaargetijde niet zoveel dagen zijn toegekend als wij gezegd hebben, komt dat hierdoor dat wij het begin en eind van de jaargetijden met belangrijke feesten willen aangeven. En rondom hun begin zijn de feesten niet van zo gewichtige orde. En zoveel belang heeft het niet, als wij een of twee dagen van het ene jaargetijde aan een ander plakken. In deze vier jaargetijden of jaardelen zijn twee solstitia of zonnewenden en twee equinoxen. We spreken over solstitia, niet omdat de zon ergens blijft stilstaan, maar omdat zij dan het dichtst gevorderd is tot het zenit boven ons hoofd dan wel het verst daarvan af staat. Het zenit is het punt in het firmament, dat recht boven ons hoofd staat. Van equinox spreken we, wanneer dag en nacht even lang zijn. In welke Tekens zonnewenden en equinoxen voorkomen, staat in het volgende vers:

De twee zonnewenden zijn het produkt van Kreeft en Steenbok.
Ram en Weegschaal maken de nachten aan de dagen gelijk.

De winterzonnewende ligt dus ongeveer in het begin van de Steenbok, waar de zon deze binnengaat, dat is midden December; dan immers staat de zon het verst van het zenit boven ons hoofd, of boven onze bewoonbare wereldhelft. De zomerzonnewende is ongeveer het begin van de Kreeft, in het midden van Juni. De zon nadert dan het meest ons zenit, in onze bewoonbare wereldhelft. Wanneer de zon van het eerste punt van de Steenbok is gekomen tot het punt midden tussen beide wenden, is het equinox, ongeveer midden Maart, in het begin van de Ram. En omdat dat in de lente gebeurt, noemt men die de lente-equinox. En wanneer de zon daalt van de Kreeft naar de Steenbok en is gekomen op het punt midden tussen deze twee, is er weer een equinox. En omdat die in de herfst is, spreken we van de herfstequinox, in het midden van September, namelijk als de zon ongeveer de Weegschaal binnengaat.

In de moderne tijd bestaat twijfel over de precieze dagen van de wenden en de equinoxen. De Ouden zeggen in elk geval, dat de zon het nieuwe Teken binnengaat op de 18e van elke maand, zoals staat in het volgende vers:

Altijd worden de Tekens bepaald op de 18e van de maand.

En de achtste dag daarna, zeggen ze, is het zonnewende of equinox. Wanneer de Zon volgens deze redenering op 18 December de Steenbok binnengaat en het de achtste dag daarna zonnewende is, dan vindt de winterzonnewende plaats op de geboortedag des Heren, t.w. 25 December. Volgens dezelfde berekening valt de zomerzonnewende, als de zon de Kreeft binnengaat op 18 Juni, op de dag van de geboorte van de zalige Johannes de Doper. Zo gaat het ook met de equinoxen. Als de zon de Ram binnengaat op 18 Maart, hebben we de lente-equinox waar de Annunciatie genoteerd staat: op 25 Maart. Wanneer de zon de Weegschaal binnengaat op 18 September, hebben we de herfstequinox op de dag van de conceptie van Johannes de Doper, t.w. 24 September. Maar de winterzonnewende zal in onze tijdrekening op de zesde dag voor de geboorte van Onze Heer plaatsvinden en de zomeropkomst op de zesde dag voor de geboorte van de zalige Johannes de Doper. Hierdoor blijkt te worden aangetoond, dat aan de loop van de zon meer tijd wordt toegekend dan hij eigenlijk heeft. Vandaar dat de zonnewenden en equinoxen in de kalender teruglopen. Om een exacte verklaring hiervan te geven: de zon verblijft in elk Teken dertig dagen, tien uren, negenentwintig (3)minuten en zesendertig seconden. We ronden dat laatste af op een half uur, zoals wij in het bovenstaande hebben uiteengezet. Aan ieder Teken kennen wij dus 24 seconden teveel toe. En omdat er 12 Tekens zijn, worden dat 12 x 24 seconden, die bij elkaar opgeteld, het twaalfde deel van een uur opleveren.(4) In 12 jaar wordt dat een heel uur. En omdat de natuurlijke dag uit 24 uur bestaat, vinden wij in 12 x 24, dat is in 288 jaar, één dag teveel. Aangezien de winterzonnewende nu echter tien dagen eerder valt dan de geboorte des Heren, die dag meegerekend, en de zomerzonnewende tien dagen eerder dan het feest van de heilige Johannes de Doper (wat duidelijk zal worden om verschillende redenen) en alleen het al genoemde getal vier van de jaren des Heren afgetrokken kan worden, rest  de conclusie dat deze in de tijd van de geboorte des Heren en de heilige Johannes de Doper zes dagen voor hun feestdag plaatsvonden en nu dus tien. Hetzelfde vinden wij met de equinoxen en de Annunciatie en de ontvangenis van Johannes de Doper. Men zie het vers:

De zonnewende komt op de tiende voor Christus en Johannes.
Zo de gelijke dag en nacht voor de aankondiging aan de Moeder en de dag van Johannes.

Voor het herstellen van de kalenderorde kan de fout waardoor de zonnewenden en de equinoxen naar achteren schuiven, eigenlijk met één dag vermeden worden: als in het laatste jaar van dat tijdvak van 288 jaar op het eind van Februari een dag wordt overgeslagen, – of, wat een soepeler oplossing is, de toevoeging van een schrikkeldag achterwege blijft, ook al is het jaartal door vier deelbaar. Ditzelfde aftrekken van een dag zou de dag van de Nieuwe Maan over een grote tijdsspanne op dezelfde wijze kunnen vastleggen. Daarom verdient dit jaar wegens de verwijdering van de onregelmatigheid van deze dag of wegens het genoegen dat de tijdrekening hersteld is het Jubeljaar genoemd te worden. We moeten verder in het oog houden, dat in ieder der vier jaargetijden een vastentijd bestaat van drie dagen. We vasten in de lente, omdat, zoals dan alles bloeit, zo in ons de werken der deugd mogen bloeien, ofwel opdat in ons dat lichaamsvocht getemperd wordt dat bij de lente hoort, namelijk het bloed dat warm en vochtig is. Wij vasten in de zomer, opdat wij branden in naastenliefde, ofwel opdat in ons het lichaamsvocht getemperd wordt dat hij de zomer hoort, te weten de gele gal, die warm en droog is. We vasten verder in de herfst, opdat in ons de vrucht van de goede werken opkomt, ofwel opdat in ons dat lichaamsvocht wordt getemperd dat bij de herfst hoort, namelijk de zwarte gal, die koud en droog is. Tenslotte vasten wij in de winter, opdat dan zoals de bladeren van de bomen vallen en de slechte planten sterven, zo in ons de zonden sterven en de overdaad van ons afvalt, ofwel dat in ons het lichaamsvocht wordt getemperd dat bij de winter hoort, namelijk het slijm dat koud en vochtig is. Op welke dagen en wanneer deze vasten gehouden moeten worden, is te leren uit deze verzen:

Kruisdag, Lucia, Aswoensdag, de Hemelse Genadegave wil,
Dat de vierde dag die volgt zij in hun dienst.(5)

Aangezien ook de vigiliën van sommige apostelen krachtens de institutie van de primitieve Kerk vasten in acht nemen, zijn om die te onthouden de volgende verzen gemaakt:

Petrus en Andreas, Paulus met Simon Judas,
Tot vasten maant ons ook Mathaeus.
De Zaterdag zult u vasten indien het licht van de Zondag hen beschijnt.

Tenzij een plechtige gewoonte van een land er tegeningaat, zal ten aanzien van alle anderen de Paus bevestigen of er gevast wordt, behalve bij de vigiliën(6) van Johannes de Evangelist, of de tweede dag van de geboorte des Heren en de vigiliën van Philippus en Jacobus op de 30e april, omdat het dan de tijd is van blijheid en vreugde. Bovendien zijn er behalve de bovengenoemde nog zes andere feesten in het jaar gecanoniseerd, waarin de Kerk vast en die in deze verzen worden geopenbaard:

Van de geboorte des Heren, Pinksteren, Johannes, Laurens de heilige martelaar,
Zult ge hun vigiliën vasten en van Lucas en Marcus.

Aangezien de Advent van de Heer tengevolge van het verspringen in de zondagsletter in het zonnejaar varieert, geven de volgende verzen de sleutel om de dag van de Advent des Heren zeker te weten:

De Zondag het dichtst bij het feest van Andreas, naar voren of naar achteren,
Daarop viert men de Advent des Heren.
Valt dat feest op een Zondag, dan viert men het dan.

Moge dit voor de computisten voldoende zijn te weten voor de zaken die de loop van de Zon betreffen.

  1. Ik volg hier de spelling van het boek.
  2. 22 Februari, 25 Mei, 26 Augustus, 23 November.
  3. Zie ook noot 1 in Over de maanmaanden
  4. 12 x 24 = 288. Sacrobosco rondt hier af op 300.
  5. Het gaat hier om de Quatertemperdagen, vier dagen van vasten en gebed aan het begin der seizoenen. De Kruisdag is 14 September, Sint Lucia 13 December, maar Aswoensdag en Pinksteren zijn natuurlijk wisselende data.
  6. In oorsprong de nachtelijke gebeden voorafgaande aan een feestdag, later de gebeden de avond of zelfs de dag daarvoor.